De juiste struikeling
Is het mogelijk om een roman te leren schrijven? Duizenden amateurschrijvers denken van wel. Ze gaan op cursus of ze lezen de handboeken die de laatste jaren in gestage stroom verschijnen over het schrijven van proza en poëzie. Kees ’t Hart heeft daar zijn ‘leerboek’ aan toegevoegd.
In Nederland zijn de schrijfboeken onder te verdelen in twee categorieën: boeken vol voorbeelden en oefeningen en boeken door gevestigde auteurs, zoals Renate Dorrestein en Arie Storm, die over hun eigen schrijfpraktijk gaan. ‘t Hart
had zich als schrijver en criticus makkelijk kunnen aansluiten bij de laatste categorie. Dat heeft hij niet gedaan. Sterker nog, hij cijfert zich in De kunst van het schrijven weg als auteur en stelt zich dienend op ten opzichte van de collega’s die hij interviewt. Hella S. Haasse, A.F.Th van der Heijden, Tom Lanoye, Margriet de Moor, Thomas Rosenboom en K. Schippers onderwerpt hij eerst aan een vraaggesprek over één boek uit hun oeuvre. De vragen zijn voornamelijk technisch van aard. Waarom kiest iemand voor een bepaalde verteller, een stijl of structuur? Zo werkt Tom Lanoye niet met een schema: ‘Als ik op voorhand schema’s zou maken, dan denk ik dat ik een geraamte ga lopen opvullen met vlees, dat wordt niks, dus het moet al doende.’ Rosenboom, die altijd schema’s maakt ziet dat probleem niet, want ‘ik hoef me er toch niet aan te houden?’
Na de interviews volgt steeds de eerste bladzijde uit de besproken roman en een grondige analyse van ’t Hart van die bladzijde en het werk dat erop volgt. Ook hier gaat het vooral om de techniek. Door minutieus te kijken naar de woordkeuze, zinslengte en het beroep dat de auteurs doen op de zintuigen van de lezer (bij Schippers vooral zien, bij Van der Heijden ook reuk, smaak, tast en gehoor) word je meegetrokken in de keuken van de auteur. Je ziet hoe ze per zin een literaire wereld opbouwen en je merkt in hoeverre ze van elkaar verschillen.
Juist om die verschillen is het ’t Hart te doen. Daarom geen tips en kant en klare recepten om bestsellers te schrijven, want daarachter schuilt de gedachte dat er iets bestaat waaraan een boek moet voldoen voordat het goed is. ’t Hart laat juist de zoekende schrijver zien, de individuele keuzes die hij maakt. ‘De kunst van het schrijven’ is ook interessant voor de al die lezers in leesgroepen die altijd precies willen weten hoe een boek in elkaar zit en hoe lang een schrijver erover doet. De Moor zit op twee pagina’s per dag, Rosenboom op één.
’t Hart vergelijkt het ambacht met een circusact waarbij een clown vakkundig weet te struikelen: ‘Het schrijven van een goed boek is dus een kwestie van erop oefenen en dan, op een dag, verschijnt een goed boek. De juiste struikeling brengt uiteindelijk het goede boek voort. Een talentvolle schrijver is iemand die niet erg lang hoeft te oefenen.’ Dat biedt misschien hoop aan de beginnelingen.
Coen Peppelenbos
KEES ’T HART: De kunst van het schrijven. Querido, Amsterdam, 216 blz. €16,95.
Eerder gepubliceerd in de Leeuwarder Courant, 20 april 2007
Geen opmerkingen:
Een reactie posten