Presentatie Rinusboek met ei, trui en stropdas
Zaterdag 19 september, een prachtige nazomerdag. De expositie van Rinus van den Bosch in Museum Boijmans Van Beuningen werd geopend, twee boeken over hem werden gepresenteerd: Willem Otterspeers biografische schets Flarden van een stem en AFdH’s eigen boek, Rinus. Het Auditorium van het Rotterdamse museum was tot op de laatste van de 250 stoelen bezet.
Willem Otterspeer deed iets heel moois met een ei. Tussen duim en wijsvinger hield hij zijn ei omhoog: ‘Aan de hand van de boog die dit ei straks beschrijft, zal u duidelijk worden hoe Rinus van den Bosch tegen het heden aankeek. Ik gooi dit ei straks de zaal in, beste mensen. 250 paar ogen zullen in grote concentratie de boog volgen. Daardoor zal de vlucht van het ei eindeloos lijken te duren. Dat geeft ons tijd om ons leven te veranderen.’ Otterspeer wierp het ei.
Pianiste Tamara Roemjantsew speelde Ravel. Vanuit Frankrijk sprak even later A.L. Snijders telefonisch de zaal toe. Hij wist niet meer precies wie er begonnen was met vechten bij zijn eerste ontmoeting met Rinus in 1957. Daarna las Snijders dit zkv voor:
Het alledaagse leven
Ik liep met Rinus door het bos en wees hem een huis waar twee ijverige kunstenaars woonden. De vrouw maakte schilderijen, de man tekende volgens het motto van middeleeuwse graveurs, nulla dies sine linea, geen dag zonder lijn. Rinus trok een vies gezicht en zei dat ik na zijn dood aan de mensen moest uitleggen dat hij eigenlijk nooit gewerkt had. Aanvankelijk beschouwde ik dat als een provocatie om de burgerman te schokken. Later verbond ik zijn uitspraak met het niet-handelen van de taoïsten, de Weg is bestendig daadloos, nochtans blijft niets ongedaan. Maar sinds ik de uitspraak van Peter Struycken over Rinus heb gelezen, heb ik mijn mening weer veranderd. Voor Rinus ging het niet om de kunst, het ging hem om het alledaagse leven.
Struycken schrijft in 1970: ‘Men stelt zich gemakkelijk een kunstenaar voor die niet wèg te sleuren is van zijn werk en men heeft volledig vertrouwen in dat werk zolang hij maar een demonstratie geeft van een zenuwslopende activiteit – overal exposeren, theorieën, gelul over kunst. Men stelt zich veel minder gemakkelijk het omgekeerde voor, namelijk iemand die in het geheel niet demonstreert dat werken een onverbiddelijke noodzaak is, zónder welke het leven geen zin meer zou hebben. Sterker nog, iemand die een demonstratie geeft dat het leven, in de meest uitgebreide zin, een onverbiddelijke noodzaak is, zonder welke het werk überhaupt geen zin zou hebben. Die enorme overtuiging, dat plezier-in-het-werk iets is zoals men plezier kan hebben in àlle dingen die het dagelijks leven betreffen – en het alledaagse leven op zó grondige wijze te beoefenen komt op mij over als een sensatie.’
Hij heeft gelijk, Rinus was een sensatie. Ik heb deze meesterlijke passage gelezen in het prachtige boek over Rinus van Willem Otterspeer. (Meesterlijk en prachtig, u merkt dat ik me niet inhoud.) Hij heeft het boek samengesteld uit losse papieren en papiertjes, toevallig verzameld in een bananendoos. Het is voor mij geen onbekend terrein, maar ik moet toch zeggen dat er heel veel details nieuw voor me waren. Ik werd weer gegrepen door zijn onnavolgbare manier van schrijven, waar ik aan verslaafd was en die ik wilde kopiëren. Na het boek van Otterspeer pakte ik een willekeurige brief van Rinus en las een paar willekeurige zinnen van 5 maart 1961. ‘[ ] met zijn arm jaagt hij het verdraaide beeld als een insect terug, na zichzelf gevonden te hebben zal hij zich wegsmijten in een duistere diepte, om daarna een heelal te beginnen. Een weergaloze durf om af te rekenen met de oude ingevreten principes die ik nog geen uur geleden tot het uiterste zou verdedigen. De tijd van de zelfverloochening en het nederwerpen voor een steen of het herboren worden in een nieuwe koe uit de sloot, dit behoort voor mij zoals al het geschapen boerenbedrog in de archieven van mijn verleden.’
Van zulke brieven heb ik er talloze ontvangen, en altijd stond er wel iets in als ‘herboren worden als een nieuwe koe uit de sloot’. Ik heb een rijk verleden.
Het slotwoord was aan Tommy Wieringa. Hij koppelde zijn verhaal uit het Rinusboek virtuoos aan verse kunstervaringen op de Biënnale in Venetië. De moraal volgens schrijver dezes: goede kunst behoeft geen uitgebreide kunsthistorische toelichting. Goede kunst is bezield, getuigt van rijkdom aan ideeën. Zulke kunst maakte Rinus van den Bosch. Wieringa noemde hem ‘een kerel, een Macher, een macho’. Diederiekje Bok, de stiefdochter van Van den Bosch, gastconservator en samen met Martien Frijns de maker van het Rinusboek betrad het podium. Zij knipte een rituele gleuf in Wieringa’s trui en trok daar zijn stropdas door. Daarmee was de expositie geopend, daarmee werden de beide boeken ook plechtig de wereld ingezonden.
Paul Abels
Geen opmerkingen:
Een reactie posten