Stel dat je Veldheer en andere liefdesgedichten, de nieuwe bundel van Bart FM Droog zou willen samenvatten aan de hand van één woord per gedicht, dan kun je de volgende reeks krijgen:
‘dood, paard, excrementenland, zelfmoordenaars, rotting, neuken, geile, lust, trouwen, fuckin’, kut, klootzak, fuckin’, dood, massagraven, oorlog, vreemdeling, gesneuvelden, naait, pleuren, dood, Godverdomme, mafkezen, bloed, liefde, gadverdamme, Emmen, verrot, verdomme, godverdegodverdegodver, dril, klankskeletten, klieft, stierf, beton, vloeken, wraak, wijn, sterven.’
Op grond van deze reeks kun je constateren dat de poëet Bart FM Droog geen lachebekje is en in zijn gedichten kom je dan ook de vertrouwde naargeestige thema’s uit de rest van zijn oeuvre tegen: oorlog, dood en afbraak. De bovenstaande opsomming van woorden uit zijn gedichten geeft ook aan dat Droog geen blad voor de mond neemt. Daar moet je van houden. In twee In Memoriam-gedichten is de taal hard en tegelijkertijd nietszeggend. In een gedicht ter nagedachtenis aan Peter Grunneger staat: ‘maar waar is Peter? – mijn in Frankrijk / verongelukte jeugdvriend, m’n bloedbroeder, // met zijn brede lach die ik godverdomme / mis zonder dat er ooit een afscheid was – ’ Behalve de implicatie in de laatste twee regels dat je iemand niet zou missen als er wel een afscheid was geweest en die opvatting is net zo vreemd als datgene wat er nu staat, is de vloek die Droog inbouwt in de regels wel een verwoording van zijn gevoelens (of van de lyrische ‘ik’ in het gedicht om preciezer te zijn), maar het woord sluit tegelijkertijd elk gevoel van de lezer buiten. Hetzelfde gebeurt in het gedicht dat ernaast staat voor Herman J. van den Bold dat aldus eindigt.
maar tijd valt niet te stoppen
Herman is dood,
dood, dood, dood
godverdegodverdegodver.
Iemand die zo veel over dood schrijft, zou toch iets verder moeten komen dan deze krachteloze reeks vloeken. Ook in de obsessieve aandacht van Droog voor oorlogen, of het nu de Eerste, de Tweede of een Napoleontische oorlog is, zie ik geen dichter die mij weet te raken. Hij schrijft een In Memoriam-gedicht (alweer) voor de opvarenden van de S.S. Pacific, maar waarom doet hij dat? Een persoonlijke fascinatie? En waarom dit schip en niet een ander schip? Er werd nogal wat gestorven in die tijd.
Zijn gedicht ‘Kamp Westerbork’ begint met de regels: ‘Wie niet beter weet ziet bos en veld / maar ik zie bloed en brandend vlees’, en die regels wekken mijn ergernis op omdat ook daar een irritante implicatie in zit, namelijk: ik, de dichter, weet wel beter. Hier wordt de geschiedenis toegeëigend door iemand die de oorlog niet aan den lijve heeft ervaren, denk je dan.
In het interview bij de presentatie van zijn bundel vroeg Tsead Bruinja naar aanleiding van een gedicht of Droog het beschrevene zelf had meegemaakt. De onmiddellijke reactie van Droog was dat je de ik in een gedicht niet mocht verwarren met de schrijver (vandaar dat ik die opmerking over de lyrische ik hierboven erbij zette). Dat is een afweermechanisme bij veel moderne dichters. Het gedicht dat ik juist goed vind in Veldheer en andere liefdesgedichten laat een glimp zien van de oorzaak van Droogs voorkeur voor de thema’s oorlog en verderf. Het gedicht met de mooie titel ‘Dwangzwanger’ eindigt aldus:
aan hun ogen herken ik veteranen
die net als vader trekkers overhaalden
op order levens verwoestten het hunne
en vooral dat van zichzelf - oorlog
kent geen helden kent alleen -
Het gedicht eindigt met een liggend streepje, die zin maakt de lezer wel in zijn hoofd af. Volgens mij is ‘het hunne’ hier verkeerd gebruikt (op wie slaat dat terug? op de veteranen toch: in dat geval is ‘vooral dat van zichzelf’ overbodig), maar afgezien daarvan: hier laat de dichter zien waar die fascinatie waarschijnlijk vandaan komt. Meteen wordt wat hij beschrijft relevanter, omdat je de noodzaak van de dichter om deze thematiek zo uitentreuren te beschrijven begint na te voelen. Van dat soort gedichten zou ik er graag meer willen zien: daar begint de poëzie echt pijn te doen.
De nieuwe bundel van Droog laat ook een paar gedichten zien die uit de toon vallen, of beter gezegd: die lichter van toon zijn. Zo is het gedicht ‘Drenthe’ een loflied op de liefde, het gedicht ‘Voorjaar’ haast een arcadisch tafereeltje. Misschien is dat een nieuwe weg die Droog inslaat. Opvallend is ook de humor, alhoewel soms morbide, die in enkele gedichten naar voren komt. Zo is het openingsgedicht ‘Napoleon ontmoet de Droogs’ een ironische uitleg van de naam Droog (of van de voorouders van de lyrische ik die naar de naam Droog luistert):
(...) ze plantten
zich voort in kuipen vol fluim ze zopen zich dood
tot Napoleon kwam en vroeg naar hun naam.
ze fluimden hun pruim en mompelden droog
dat ze droogleggers waren, mijn voorouders mijn
dus droog was hun werk en Droog was hun naam.
De ironie komt vooral tot uiting in de formuleringen ‘kuipen vol fluim’ en ‘fluimden hun pruim’ die luchtigheid geven aan het gedicht. Deze relativerende toon bevalt mij honderd keer meer dan de zware toon in de andere gedichten die ik eerder aanhaalde. Elke keer waar Droog zichzelf toestaat om speels te zijn in de taal wordt het gedicht kwalitatief beter. Over de TT: ‘Samengeperst mensenvlees dat bierbezweet / naar malloten staart’. Over een spoorwegviaduct: ‘stuw / verkeer kolkend voort in stromende regen of / zo men wil, over kokende zomerasfaltdampen’. In deze regels begint de taal zelf te kolken. Met Veldheer en andere liefdesgedichten stapte Bart FM Droog over van uitgeverij Passage naar De Contrabas. Ik bespeur in sommige gedichten ook een overgang naar een ander soort poëzie, in thematiek en in stijl. Dat belooft nog wat.
Coen Peppelenbos
Bart FM Droog: Veldheer en andere liefdesgedichten. De Contrabas, Utrecht en Leeuwarden. 76 blz. €12,50
Op de site van Bart FM Droog is een deel van de bundel te downloaden.
Eerder verschenen op Literair Nederland, 19 februari 2009
Diana Ozon draagt 'Vijf flessen wijn' voor uit Droogs bundel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten